- chat
- chat [sĵaa],chatte [sĵaat]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 kat ⇒ poes2 poesje 〈als liefkozing〉 ⇒ liefje, schatje3 〈sport en spel〉krijgertje4 katachtige♦voorbeelden:1 chat de gouttière • straatkatchat à neuf queues • kat met negen staarten 〈gesel〉〈spreekwoord〉 à bon chat, bon rat • leer om leerle Chat botté • de Gelaarsde Katchat tigré • cyperse katil n'y a pas un chat • er is geen kip te bekennenacheter chat en poche • een kat in de zak kopenappeler un chat un chat • het beestje bij zijn naam noemen〈figuurlijk〉 avoir un chat dans la gorge • een kikker in de keel hebbenavoir d'autres chats à fouetter • wel wat anders aan z'n hoofd hebben〈spreekwoord〉 chat échaudé craint l'eau froide • een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steenécrire comme un chat • hanenpoten schrijvenelle est chatte • zij is aanhalig〈spreekwoord〉 quand le chat n'est pas là, les souris dansent • als de kat van huis is, dansen de muizen op tafelil n'y a pas de quoi fouetter un chat • het sop is de kool niet waard, 't is niet belangrijkjouer au chat et à la souris • een spel van kat en muis spelen〈spreekwoord〉 il ne faut pas réveiller le chat qui dort • men moet geen slapende honden wakker maken3 〈sport en spel〉 chat perché • voetje van de vloerc'est toi le chat! • jij bent 'm!→ nuitmkat, poes
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.